“Een echte Ouder, over queer ouderschap” door Eke Krijnen,
Atlas Contact, januari 2024
De schrijfster beschrijft haar perspectief op het ouderschap. Samen met haar vrouwelijke partner en een mannelijke vriend vormen zij een bijzonder gezin met hun twee kinderen. Beide vrouwen hebben één kind gedragen, de biologische vader is betrokken geweest bij zwangerschap en bevalling en hij neemt een deel van de opvoeding op zich. Dat hij in de buurt woont van de twee vrouwen is een mooie bijkomstigheid.
De schrijfster wordt zeer geregeld geconfronteerd met vragen als: “wie is de echte moeder?” en “is dit niet heel ingewikkeld om vol te houden?”
Zij is er van overtuigd dat haar liefde voor beide kinderen even groot is en dat het haar niet uitmaakt welke van de twee ze gedragen heeft. Dat vind ik zeer te prijzen in haar. Toch vraag ik me af of het feitelijke verschil dat het ene kind wel en het andere niet genetisch verwant is aan haar, op een dag alsnog zal opduiken in gesprekken (en conflicten!) over erfelijke aanleg van talenten, uiterlijke kenmerken, interesses enz. Dat verschil bestaat er nu eenmaal en dat kun je niet wegredeneren, hoe graag je dat ook wilt.
Maar daar kun je natuurlijk tegenin brengen dat menig ouder met kinderen die wel genetisch verwant zijn aan haar of hem, ook een verschillend contact heeft met elk kind.
Het pleidooi dat de schrijfster houdt voor meerdere mogelijkheden van gezinsvormen kan ik alleen maar toejuichen. In meeroudergezinnen moeten de ouders een hoop regelen om het goed voor elkaar te krijgen en dan nog moet je soms dingen onderschrijven waar je in feite geen zin in hebt. Omdat de wet nog altijd uitgaat van een tweetal en geen ruimte heeft voor andere vormen van gezinnen.
Wat ik, vanuit mijn eigen ervaring, mis in het boek, is een stellingname over het bekend zijn van de biologische vader. Eke en haar partner hebben gekozen voor een bekende in eigen kring. In hun gezin weten de kinderen van jongsaf hoe het zit. En we weten intussen dat dat een goede zaak is voor kinderen. Dit is zeker niet bij alle queergezinnen het geval.
Er zijn nogal wat vrouwenparen die er bewust voor kiezen om een onbekende spermadonor te gebruiken. Dat is de eerste jaren van de opvoeding misschien wel zo overzichtelijk, maar later gaan nogal wat kinderen op zoek en kunnen dan niet altijd hun donorvader vinden. Of hun donor blijkt van een internationale spermabank te zijn, en dan zijn er honderden halfzussen en -broers. En spreekt de donorvader misschien niet eens Nederlands, als hij al bereid is om deze nakomeling te spreken. Dan kan het knap lastig worden om over gevoelige zaken te spreken. Hoe praat je met een Deense man over zijn motieven om spermadonor te worden, of over zijn jeugd, of over familietrekjes, of over erfelijke afwijkingen? Moet je over dit soort intieme zaken dan maar in het Engels gaan praten met iemand, die de helft van jouw DNA heeft geleverd?